Het wordt weer winterkoud en ik heb een probleem. Ik ben gek op bont! Bontjassen, bontkragen, bontmutsen, bontlaarzen… Als ik bont zie wil ik het aaien. Maar ik durf geen bont te aaien als het beest zelf er nog in zit. Want beesten kunnen bijten, dat weet iedereen.
De meest vreemde beesten happen naar me. M’n nicht krijgt een nieuw waterschildpadje. Ik wil z’n kopje aaien. “Hap!” zegt ’ie. Hangt er een reptiel aan m’n wijsvinger. Papegaaien? Praat me er niet van. M’n tante had er 1.
Pikkende papegaaien
Ik kom op een verjaardag. Schud keurig handjes. Loop langs z’n kooi. Sta even stil… “Hap!” zegt ’ie.
Grijpt met z’n kromme snavel m’n haar en laat me nooit meer los. Wat doe je dan? Weglopen en het risico lopen dat die kooi van z’n poot valt?.. Ikke niet. Dan is’ie los! Ze kunnen rennen en vliegen dus je kunt geen kant uit. Ik ben echt niet bang, maar papegaaien scheuren met gemak lappen vlees uit je kuit.
Dus ik blijf doodstil staan. Met m’n hoofd strak tegen de kooi want ik kan geen kant op.
“Hellup… hellup” gil ik zachtjes. Met paniek in m’n ogen kijk ik de kamer rond. Overal zie ik schokkende schouders en snikkende mensen. Niet van verdriet of medelijden met mij. Nee, ze stikken van leedvermaak massaal de moord in hun appelpunt. Totaal ondankbaar dat ik niet weg ren. Terwijl ík ervoor zorg dat die havik geen kebab van hun kuiten maakt.
Pestende paarden
Ik ben nooit bang (ahum…) maar paarden vind ik eng. Ik ga er voor geen goud op zitten. En eerlijk gezegd, ook liever niet naast staan. Heb je wel eens gezien hoe gróót die dieren zijn?! In principe vertrouw ik dieren niet als hun kop groter is dan mijn bovenlijf. Dus bij een paard blijf ik met liefde uit de buurt.
En dan sta ik toch ineens een keertje wel dichtbij, want: “Het is zo’n lief dier,” zegt de eigenaar. “Ze heet Willeke”.
Met alle geweld moet ik een suikerklontje geven.
“Wel op je platte hand hoor, anders bijt ze je per ongeluk.” Jaaaa, dat zijn hele geruststellende woorden. Als je je hand en je leven moet wagen.
Dus, keurig platte hand. Suikerklontje erop. Voel je met afgrijzen 2 vochtige, vlezige lappen lip die het eraf pakken… en het lukt! Ik wil god op m’n blote knieën danken dat ik het overleefd heb. Maar dat doe ik natuurlijk niet vlakbij zo’n immens beest. Dus ik draai me om en loop weg…
“Hap!” zegt ze. Keihard in m’n rechterschouderblad. Een gigantische paarse plek die wekenlang blijft zitten. Ik hoop dat haar tanden wegrotten van die suikerklont.
Hinderlijke horzels
Kamperen in Oostenrijk. Voor 1 keer maak ik in m’n eentje een wandeling de bergen in. In de brandende zon loop ik net een heet zanderig bergpad op en ik hoor ze. Een zoemende zwerm horzels. Ken je horzels? Dat zijn enorme steekvliegen die totaal niet op een vlieg lijken. Volgens mij heten ze alleen ‘vlieg’ omdat ze vliegen. Zonder vleugels hadden ze ‘loop’ geheten.
Rennen
Dus ik zet het op een rennen. Voor ze uit. Bergop. Als de dood. Wanneer ze je steken krijg je schijven op je lijf zo groot als gebaksschotels. Dus ik ren, ik rén!… Hijgend. Pijn in m’n borst. Pijn in m’n zij. Alsof m’n milt dwars doormidden scheurt. De aders kloppen in m’n slapen. Uitgeput. Panisch. Bloed in m’n ogen.
Maar een zwerm horzels loop je er niet uit. Zeker niet bergóp. Ik zie hoog gras en denk: “duiken. Misschien zien ze me niet!”
Ja, zou je denken?…
Om kort te gaan. Daarna kan een heel zigeunergezin natte cake met slagroom van de gebaksschotels op m’n lijf eten!
Hatelijke honden
Uiteindelijk ga ik zwaar gehavend terug naar de camping. Ik had voor de zekerheid een stok meegenomen. Want iedereen weet dat je in Oostenrijkse bergen valse boerderijhonden tegenkomt. Voor honden ben ik anders nooit bang maar een gewaarschuwd mens…
Afijn, ik loop terug de bewoonde wereld in. “Ik geef m’n stok een gooi want die heb ik niet meer nodig,” denk ik. Zo ver-schrik-ke-lijk fout!!!
Ik kom bij het eerste huis. Het is keurig omheind door een hek. Achter het hek staat een joekel van herdershond. Het eerste dat me opvalt is níét z’n mooie vacht die rechtovereind staat. Nee, dat is z’n venijnig vals opgetrokken bovenlip. Een onaards diep gegrom zet al mijn zintuigen op scherp.
“Braver hund. Braver hund,” zeg ik nog in mijn beste Duits. Ik ben namelijk overtúígd dat Oostenrijkse honden geen Nederlands verstaan.
Niet rennen
Valt mijn oog ineens op een openstaand hekje!
In paniek blijf ik aan de grond genageld staan. Met alle macht probeer ik mijn plas op- en m’n ontlasting binnen te houden. “Rennen?” denk ik. “Nee,” antwoord ik, “dat beest is veel sneller, die haalt je zo in.”
Het hekje gaat met een klap open…
Hij stormt op me af..
Grommend, met opgetrokken bovenlip…
Hij rent…
Hij springt…
Bek open op kruishoogte…
In een flits draai ik me om…
“Hap” zegt ’ie! Dwars door m’n spijkerbroek, dwars door m’n onderbroek en dwars door m’n perfect gevormde bil!!!
Kwaaie koeien
Ik mee als leider op kampweek. Ik heb een leuk groepje van 10 schattige kindertjes van een jaar of 9. We gaan op speurtocht in het prachtige boerenland waar je zo fijn kunt verdwalen. Spoorzoeken en onderweg vragen beantwoorden. Best wel leuk, maar een flinke verantwoording voor een volwassen leider die vanbinnen 6 jaar blijft.
“Hoeveel koeien staan er in de wei?” Zegt Keesje die de vragen voorleest en de antwoorden invult. We kijken vanachter het prikkeldraad het weiland in en de hele kudde staat verdomme 1883 meter verderop. Onmogelijk te tellen. Maar opgeven is geen optie, want winnen is het enige dat telt.
Loekie = held
Hoewel een gemiddeld meisje van 9 minder bang voor koeien is dan ik, pak ik mijn verantwoording. Boeren kunnen namelijk zó boos worden als je op hun land komt, dat ze op je schieten. (Tja, dat geloof ik dus echt. Mijn moeder heeft dat ooit gezegd. Ik zei toch dat ik vanbinnen 6 was. Ik geloof het klakkeloos als mijn moeder iets zegt…) Dus ik klim over het prikkeldraad.
Zesenhalve kilometer lopen tot ik net dichtbij genoeg ben om te tellen. 1, 2, 3, 4…21. 21 koeien. Ik draai me om en ren terug voordat de volgende groep speurders langskomt. Je moet oppassen, ze stelen zo je antwoord. Plus ik wil weg bij die beesten. Ik ren en voel ineens dat de grond onder me begint te trillen. Achter me hoor ik het oorverdovende geluid van trappelende hoeven…
Rennen
Ik kijk om en ik zie 21 losgeslagen koeien de achtervolging inzetten. Ik ren nog harder maar het geluid komt alsmaar dichterbij! Ik kijk nog een keer om en ineens zie ik het… Geen úíers!
“Oh god,” denk ik. “Strikvraag! Geen koeien, het zijn stíéren!!!”
In blinde paniek vlieg ik over het weiland. In mijn hoofd zie ik al hoe 21 stieren door het nietige prikkeldraad breken en míjn kindertjes vertrappen.
“Aan de kant!” gil ik. “Aan de kááánt, het zijn stieren!!!!”
Mijn kindertjes stuiven gillend weg. Mijn hersens werken als een razende. “Spring ik over dat prikkeldraad?” denk ik bij mezelf. “Ben je gek!” antwoord ik mezelf al. “Je hebt de benen van kabouter Plop, dat haal je nooit!”
Dus ik neem een snoekduik, zoef door de lucht en vlieg als een schicht tussen het prikkeldraad door. Nou ja, bijna… Zonde van m’n T-shirt… En van m’n rug… En van m’n buik…
Ik spring in allerijl overeind en wil wegvluchten voor de woedende horde. Staat de hele kudde ineens doodstil vlak voor me. “Boe!” schreeuw ik boos.
“Boeoeoeoeoeoe…” zeggen 21 stierenkoppen melig in koor terug.
Later hoor ik dat het geen stieren waren maar pinken. Jonge koeien. En jonge koeien hebben nog geen borstjes…
Vertrouw nooit dieren
Maar goed. Jullie zullen begrijpen dat ik geen bont aai als het beest er nog in zit. Hoe zacht het ook voelt. Als het beest erin zit bijt het me. Over nepbont twijfel ik nog. Ik vertrouw geen dier meer. Nepdieren inbegrepen. Ik vind het fijn als er van me gehouden wordt om mijn lichaam. Maar niet als dat alleen maar is om erin te bijten!